Met een zwaai gooi ik de koffer uit mijn moeders pruttelende auto, waarna ik er zelf ook uit vlieg terwijl ik mijn moeder een vluchtige kus op de wang geef, mijn broer een halve omhelzing, om hierna mijn handen in mijn jaszak te steken om mijn ov-kaart als prijs uit een grabbelton eruit te toveren en het dwingend te drukken tegen de hekjes die altijd openstaan, die vervolgens bliepend zeggen dat ik toestemming heb om legaal te reizen, maar ik al aan de onderkant van de roltrap sta en bijna achteruit val omdat de koffer half op de trede staat om er vervolgens achter te komen dat de trein pas over een kwartier komt. Rillend van de kou spring ik op en neer, schud mijn voeten alsof er poep aan zit, bestudeer de reizigers aan de overkant, die bepakt zijn alsof ze de rest van het jaar hun eigen bed niet meer zullen zien, die net als de rest van de vooral onwennige reizigers reikhalzend uitkijken naar de trein die niet sneller zal komen door de dwingende blik van de toekomstige passagiers. Dit zicht wordt ontnomen door een piepend stoppende trein op het verkeerde spoor, en dit zicht wordt weer ontnomen door een piepend stoppende trein op het goede spoor. Haastig vliegen de mensen naar het randje van de stenen, voorbij de witte strepen die genegeerd worden door vrijwel iedereen, waarop een kort mentaal gevecht bij de deur volgt dat ervoor zorgt dat ik na enkele seconden de trein in stap met een koffer tussen m’n benen en de trap op strompel naar een zitplaats tegenover de deur, langs een meisje die lichtelijk opschuift bij het zien van mijn grote koffer en even later tegenover een meisje die haar benen demonstratief wegtrekt, waarnaar ze geconcentreerd naar haar laptop kijkt maar tegelijkertijd skipt door de muziek op haar telefoon alsof ze haar handen over de ruggen van boeken in de bibliotheek laat glijden.
Een blikkerende stem die de snelheid van de trein wil bijhouden deelt de reizigers mee dat we station Den Bosch binnenrijden en met een blik naar buiten zie ik inderdaad de Emté in het vreemde gebouw en de karakteristieke lelijkheden van een beginnend perron, dus sleur ik mijn koffer de trap af, klaar om het station over te sprinten alsof aan de andere kant een gratis vakantie te halen is, maar in werkelijkheid daar een trein nog een minuutje staat te wachten totdat de deuren met een klak dichtschuiven en haastige reizigers diep teleurstelt. Na een chaotische dertig seconden kan ik me in de nieuwe trein weer neer zegenen tegenover een vrouwtje die me sereen lachend aankijkt terwijl ze haar haaknaalden door een glitterende zilveren draad laat schieten en zo een patroon creëert waarvan ik het bestaan nog niet vanaf weet en ook niet durf te vragen, en terwijl ik uit het raam kijk zie ik dat er een niet bestaand startschot heeft geklonken dat een teken gaf aan twee treinen om tegelijk weg te rijden, alsof ze zich opmaken voor een eindsprint tegen Usain Bolt.
De zon schijnt. Ik dein met gesloten ogen mee op mijn muziek.
Ik maak een x-ray van mijn koffer in mijn hoofd en besef dat ik mijn aantekeningenboekje ben vergeten en trek daar de conclusie uit dat de tekening die ik daarin heb gemaakt nu niet kan afmaken, maar dat ik die wel heb ingescand dus dat het geen probleem moet vormen en dat mijn dag dus gewoon normaal volgens planning kan verlopen, maar dat het fitnessen na college misschien geen goed idee is, want de bonkende hamer in mijn hoofd heeft zijn weg teruggevonden uit een ver hoekje uit mijn brein waar ik het had weggestopt. Ik haal mijn neus op waardoor er een aftandse geur mijn neusgaten binnendringt, dat me doet denken dat er toch wel echt poep aan mijn schoenen zit, maar dat ik dat niet met een doekje er vanaf kan schrapen in het midden van een coupé dus zet ik ze maar stevig op de grond in de hoop dat de linoleum vloer de geur zal absorberen en met de andere uitlaatgassen mee de lucht in spuit. De trein schokt en staat stil op het perron van centraal station Nijmegen, waar ik met tegenzin de heerlijke stoel in de spotlight van de zon verlaat en mijn koffer sleep over het station dat typisch geurt naar een mengeling van koffie, thee en chocolademelk en de altijd bijna onweerstaanbare geur van ongezonde snacks waar ik een immuun voor heb opgebouwd. Even later vind ik mezelf half rennend half lopend de trap af gaan en de roltrap opgaan en dringen voor de ov-poortjes, die bliepend zeggen dat ik toestemming heb gehad legaal te reizen en trek een sprintje naar de schuifdeuren waar ik doorheen val alsof ik net een zware reis heb overleefd.